Dag tien: Maak onderscheid tussen vragen naar feiten, voorkeur of oordeel.

Uit het boek:
Om de drie type vragen naar feiten, voorkeur of oordeel te onderscheiden is het van belang te focussen op het type motivatie welke door de vraag wordt vereist.
Er zijn:
Kennisvragen: er is een vastgestelde procedure of methode om het antwoord te vinden. Beantwoording is vanuit feiten en/of definities. Het gaat om het correcte antwoord, om kennis.
De wat en hoe-vragen.
Voorkeurvragen: de vraag is goed beantwoord volgens ’n subjectieve voorkeur; er is geen juist antwoord. Antwoorden zijn goed als zij relevant zijn voor de vraag, Wat prefereer je, hoe doe jij, houd je van, wat is..
Oordeelvragen: er zijn meerdere “concurrerende” gezichtspunten van waaruit je redelijkerwijze een antwoord kunt destilleren. Er is geen juist antwoord. Wel betere en slechtere antwoorden. Bij het beantwoorden van deze vragen maken we gebruik van bijvoorbeeld de intellectuele standaarden helderheid, accuraatheid en relevantie. Hoe kunnen we, wat kunnen we het best doen, zou…, wat is het beste om…

Let op eventuele verwarring in het denken tussen deze drie type vragen!
Merk op wanneer mensen oordeel-vragen gaan behandelen als feitelijke vragen.

Opdrachten:
Let eens op of je iemand vraagt om bewijzen en redenen vanuit diverse invalshoeken aan te geven waarbij het gaat om een vraag over subjectieve voorkeur .
Welke type vragen stel je op een dag en waren ze adequaat gezien de indeling?
Worden er adequate antwoorden gegeven op de drie verschillende vraagtypen?
En dan is het natuurlijk interessant: hoe ga je ermee om?

Toch geruststellend dat verkeerde antwoorden er enkel zijn bij de kennis/feitenvragen. Het “niveau” waarbij geen denken aan te pas komt maar waarbij het vooral aankomt op een goed geheugen.
Of is dat ook wat kort door de bocht? Tenslotte moet je wel info selecteren en een keuze maken voor een zoekmethode. Dat zijn wel de cognitieve bouwstenen voor denken, toch? Ik denk even aan de uitwerkingen van Feuerstein.
Maar of een feitelijk juist antwoord je “De Slimste Mens” maakt? Of gaat het toch om de slotfase van het spel? Zijn trouwens de feitenvragen het onderwerp van de protesten bij de Citotoetsen?

Oefening, ervaring, inzicht:
Het was goed om weer even op de driedeling te worden gewezen. Het maakt je alerter in gesprekken, discussies.
In het dagelijkse verkeer was het mij niet altijd mogelijk om te reageren op een bepaald antwoord/motivatie. Die kunnen ooit gekleurd worden door bijvoorbeeld onderliggende associërende emoties, problemen, stress, deficiëntie. Ooit moet je het dan laten gaan om on speaking terms te blijven.
Ik probeer dan wel gebruik te maken van de strategieën van dag 2 (empathisch vermogen): “ik begrijp dat je zegt…is dat correct?” Vraag me af wat de ander zegt c.q. bedoeld. Verwissel van rol; vertel het gezichtspunt van de ander.
En wat ik echt heerlijk vind: samen ontrafelen welk type antwoord/motivatie er bedoeld wordt naar aanleiding van een feit, oordeel of voorkeur-vraag.
En…ooit heb je een verkeerd type vraag gesteld of was je vraag onduidelijk omdat hij niet compleet was of heb je zelf eigenlijk al een antwoord of mening voorhanden waardoor de vraag, uiteraard, niet past en dus ook het antwoord niet. Het is goed als alle gesprekspartners hier alert op zijn.
Els

Over vragen in de filosofie….

4 gedachtes over “Dag tien: Maak onderscheid tussen vragen naar feiten, voorkeur of oordeel.

  1. Ilse Meelberghs zegt:

    Hoi Els,

    Mooi samengevat. Ik ben geïntrigeerd door je : “En wat ik echt heerlijk vind: samen ontrafelen welk type antwoord/motivatie er bedoeld wordt naar aanleiding van een feit, oordeel of voorkeur-vraag”. Kan je die nog even toelichten. Ik begrijp nog niet wat ik dan zie/hoor.

    Ik vond deze dag trouwens interessant en irritant tegelijkertijd.
    Interessant om vanuit het soort antwoord dat je graag wil zien, terug te gaan naar het type vraag dat daarbij hoort.
    Irritant omwille van het volgende :
    Ik toets bij bedrijfseconomie vooral vragen met 1 goed antwoord. Daar is wel denkwerk en begrip voor nodig. En het “irriteerde” me dus een beetje, deze driedeling. Ik doe toch niet alleen kennisvragen. Toch blijk ik dat te doen: een vastgestelde procedure/methode om het antwoord te vinden.

    En dus toen we deze week vragen gingen bedenken rondom om de verbanden/essenties heb ik een poging gedaan om die in type voorkeur en oordeel te laten vallen. Het viel niet mee. Oude gewoontes en zo. ☺ Je kan hier (http://ilsemeelberghs.wordpress.com/2014/08/28/bedrijfseconomie-voorbereiden-nieuw-tips-en-vragen/) meekijken of dat gelukt is.

    Groetjes
    Ilse

  2. Hi Ilse,
    Ik las op een van je blogs dat je studenten voor dilemma ’s plaatst en dan telkens een brokje aan dat dilemma toevoegt waardoor het vraagstuk weer in een heel ander licht komt te staan en dus ook de benaderingswijze, uitwerking.
    Wat mooi!
    En ik besefte dat ik die strategie ook hanteer bij ontrafelingen maar ook simpel de strategie hanteer vvan het opdelen van de vraag in stukjes. Afhankelijk van persoon of situatie.
    Ik probeer nu wel meer in het vraagtype in de gaten te houden. Oordeel en voorkeur is nog niet altijd zo helder.

    Ik heb ook nog even gekeken naar je vragen ” onder de link”.
    Klopt het nou dat je feitenvragen stelt met aangekoppeld oordeel of voorkeur?

  3. Ilse Meelberghs zegt:

    Dat laatste klopt Els. Inmiddels heb ik 3 lessen ervaring ermee. En het is heel mooi om te zien hoe zo’n simpele toevoeging ervoor zorgt dat de theorie ineens “van hen” wordt. Hoe studenten niet meer “wegkomen” met het herhalen van een definitie. Ze die theorie moeten vertalen naar iets wat ze echt begrijpen voor ze een oordeel of voorkeur kunnen hebben. En ja, ze verdelen het werk, en dus doet iedere student maar 1 vraag op die manier. Het is in ieder geval 1 vraag meer dan vorig jaar 🙂

Plaats een reactie